Zes jaar na de invoering van de Wet passend onderwijs kan er zomaar weer een verrassende discussie oplaaien. Dit maal ging het over de bevoegdheid van een tweede deskundige die advies uitbrengt aan een samenwerkingsverband over de toelaatbaarheid van een leerling tot het speciaal basisonderwijs (toelaatbaarheidsverklaring, TLV).
De wet schrijft voor dat een samenwerkingsverband zich bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van een leerling tot het speciaal (basis/voortgezet) onderwijs moet laten adviseren door ten minste twee deskundigen (artikel 18a lid 11 WPO, en voor het voortgezet onderwijs artikel 17a lid 12 WVO). Onderliggende besluiten geven nadere voorschriften over de invulling van die noodzakelijke deskundigheid. Artikel 34.8 van het Besluit bekostiging WPO bepaalt:
De deskundigen, bedoeld in artikel 18a, elfde lid, van de wet zijn een orthopedagoog of een psycholoog en afhankelijk van de leerling over wiens toelaatbaarheid wordt geadviseerd ten minste een tweede deskundige, te weten een kinder- of jeugdpsycholoog, een pedagoog, een kinderpsychiater, een maatschappelijk werker of een arts.
Artikel 15a lid 1 van het Inrichtingsbesluit WVO is vrijwel gelijkluidend.
Ons kantoor stond een samenwerkingsverband bij in een bezwaarprocedure tegen een TLV die was afgegeven voor het speciaal basisonderwijs. Het samenwerkingsverband had zich laten adviseren door twee orthopedagogen, die beiden adviseerden om de TLV af te geven. De eerste deskundige was orthopedagoog, waarmee ook was voldaan aan de eerste voorwaarde van het Bekostigingsbesluit. Het betrokken samenwerkingsverband achtte een andere orthopedagoog als tweede deskundige bevoegd. Orthopedagogiek was namelijk een relevante deskundigheid om te betrekken vanwege de specifieke ondersteuningsbehoefte van de leerling waarover werd geadviseerd. Bovendien is een orthopedagoog een meer gespecialiseerd pedagoog, waardoor de orthopedagoog onder de omschrijving van bevoegde tweede deskundige uit artikel 34.8 Bekostigingsbesluit WPO valt.
De Landelijke Bezwarenadviescommissie Toelaatbaarheidsverklaring (LBT) bleek in december 2019 van mening dat een orthopedagoog geen pedagoog was en dat die dus niet bevoegd was als tweede deskundige. De LBT adviseerde daarom aan het samenwerkingsverband om de beslissing op bezwaar mede te laten steunen op het advies van een pedagoog of één van de andere deskundigen die in artikel 34.8 Bekostigingsbesluit worden genoemd. Bij de conclusie dat een orthopedagoog geen pedagoog is, werden door ons kantoor en het betrokken samenwerkingsverband direct vraagtekens gezet. Omdat in meerdere procedures twee orthopedagogen adviseren over een TLV-aanvraag, was het ook voor het werkveld van belang om helderheid te krijgen over de vraag of een orthopedagoog kan optreden als tweede deskundige.
Dat het advies ook tegen het zere been van de Nederlandse Vereniging van Pedagogen en Orthopedagogen (NVO) was blijkt uit een publicatie op de website van de NVO. Daaruit blijkt dat de NVO contact heeft opgenomen met de Stichting Onderwijsgeschillen die de LBT in stand houdt. De publicatie vervolgt:
Want dit deel van de uitspraak is natuurlijk onjuist: een orthopedagoog is een pedagoog. Dus kan de tweede deskundige, als het schoolbestuur dat wil, óók een orthopedagoog zijn. Met dank aan ook de snelle actie die de Stichting vervolgens nam is de betreffende uitspraak direct van de site gehaald.
Inmiddels is het advies bijgesteld. Bij nader inzien oordeelt de LBT dat de tweede deskundige ook een orthopedagoog kan zijn, maar dat wel duidelijk moet zijn dat de tweede deskundige wordt betrokken omdat de aard van de deskundigheid relevant is voor de ondersteuningsbehoefte van de leerling. Kortom: een orthopedagoog is bevoegd om als tweede deskundige een advies uit te brengen aan een samenwerkingsverband, want een orthopedagoog is dus ook een pedagoog. Het omgekeerde geldt overigens niet! Dat bleek uit een eerder advies van de LBT uit 2018.