Met ingang van 1 juli 2021 is het ontslagrecht voor stichtingsbestuurders gewijzigd. Die wijziging is van belang voor de onderwijssector omdat het merendeel van de scholen door een stichting in stand wordt gehouden. Door het nieuwe artikel 2:298a BW kan de stichtingsbestuurder geen herstel van zijn dienstverband vorderen als hij door de raad van toezicht (sinds 1 juli 2021 als gevolg van dezelfde wetswijziging ook wel: raad van commissarissen) is ontslagen. Daarmee resteert voor de bestuurder arbeidsrechtelijk alleen de mogelijkheid om te procederen over een billijke vergoeding (naast de wettelijke transitievergoeding).
Dat blijkt echter toch niet te betekenen dat een bestuurder het (arbeidsrechtelijke) ontslag niet zou kunnen aanvechten. Recent oordeelde de kantonrechter Alkmaar (als voorzieningenrechter in kort geding) dat de raad van toezicht het ontslag van een bestuurder moest opschorten, zodat in een bodemprocedure kon worden beoordeeld of dat besluit vernietigbaar was. Onder het arbeidsrechtelijke ontslag van een statutair bestuurder ligt namelijk altijd een besluit tot een rechtspersonenrechtelijk ontslag. Op grond van de artikelen 2:14 en 2:15 BW kan dat laatste besluit nietig of vernietigbaar zijn. Wanneer dat het geval is, volgt het arbeidsrechtelijk ontslag het lot van het onderliggende besluit. Daarmee wordt materieel hetzelfde effect bereikt als met een (geslaagde) verzoek om herstel dienstverband: de arbeidsverhouding blijft bestaan. De raad van toezicht werd er (dus) door de voorzieningenrechter in Alkmaar ook toe veroordeeld de bestuurder weer daadwerkelijk aan het werk te laten gaan.
De toetsing van het rechtspersonenrechtelijke ontslag is overigens wel beperkter dan van een arbeidsrechtelijk ontslag. Het al dan niet voldragen zijn van een ontslaggrond in de zin van artikel 7:669 BW speelt daarbij geen rol, maar alleen de vraag of het gewraakte besluit in strijd is met wet, de statuten van de stichting, en de binnen de rechtspersoon in acht te nemen redelijkheid en billijkheid (artikel 2:8 BW).Is het besluit inhoudelijk in strijd met de wet of de statuten, dan leidt dat tot nietigheid van dat besluit. Is het besluit genomen in strijd met hetzij de procedurele eisen die wet en statuten daaraan stellen dan wel de redelijkheid en billijkheid, dan is het besluit vernietigbaar. In de rechtspraak wordt ten aanzien van die redelijkheid en billijkheid terughoudend getoetst, omdat een raad van toezicht en grote discretionaire bevoegdheid heeft bij benoeming en ontslag van bestuursleden.
In bovengenoemde uitspraak was het ontslag niet ingegeven door kritiek op het vakinhoudelijk functioneren van de bestuurder of op de algehele gang van zaken binnen de stichting en haar scholen, maar uitsluitend op samenwerkingsproblemen tussen bestuurder en raad van toezicht. Waar een raad van toezicht zich moet richten op het belang van de stichting en de scholen, achtte de voorzieningenrechter het geen uitgemaakte zaak dat een ontslag met onmiddellijke ingang van een goed functionerende bestuurder de toets aan de redelijkheid en billijkheid zal kunnen doorstaan.