Werkgevers in het primair onderwijs maken zich al een tijdje zorgen over de vraag wanneer het overgangsrecht is uitgewerkt voor wat betreft de mogelijkheid om opeenvolgende tijdelijke contracten met een werknemer aan te gaan. Cao-partijen zijn er steeds van uit gegaan dat dit per 1 juli 2016 het geval was. Met ingang van die datum is elk vierde contract dat niet langer dan zes maanden volgt op een derde contract in de keten van rechtswege vast. Voorheen was het aantal tijdelijke contracten op grond van artikel 3.5 van de cao-PO in beginsel onbeperkt.
Uit een uitspraak van de kantonrechter Oost-Brabant d.d. 26 oktober 2016 volgde echter dat het overgangsrecht al meteen bij de inwerkingtreding van de WWZ op 1 juli 2015 was uitgewerkt. Dit zou kunnen betekenen dat werkgevers, die in de veronderstelling dat het overgangsrecht nog gold tussen 1 juli 2015 en 1 juli 2016 een vierde of hogere tijdelijke arbeidsovereenkomst waren aangegaan, die werknemer van rechtswege voor onbepaalde tijd in dienst zouden hebben.
Op 5 april 2017 heeft het Hof Arnhem-Leeuwarden in hoger beroep echter anders geoordeeld. Het Hof Den Bosch heeft zich in de beschikking van 11 mei 2017 in gelijke zin uitgelaten. Werknemers in beide procedures stelden dat het Overgangsrecht WWZ met betrekking tot de ketenregeling meteen per 1 juli 2015 buiten werking was getreden Volgens hen zou cao PO 2014-2015 namelijk op 30 juni 2015 zijn uitgewerkt, omdat de cao PO 2014-2015 op 22 december 2014 door de vakbonden was opgezegd. De betrokken schoolbesturen waren het hier niet mee eens. In artikel 1.6 lid 2 van de cao PO 2014-2015 staat namelijk dat de cao PO na opzegging van kracht blijft tot over een nieuwe cao een akkoord is verkregen. De ketenregeling uit artikel 3.5 cao PO 2014-2015 kon dan – op grond van artikel XXIIe van het Overgangsrecht WWZ – ten hoogste twaalf maanden na inwerkingtreding van de WWZ van kracht blijven. Tot 1 juli 2016 dus. Op 1 juli 2016 is een nieuwe cao PO (2016-2017) van kracht geworden.
De hoven redeneren, dat de cao PO 2014-2015 met de opzegging van 22 december 2014 in beginsel inderdaad zou eindigen op 30 juni 2015. Echter, artikel 21 van de Wet cao (over het eindigen van een cao) staat een afspraak tussen cao-partijen over de gevolgen van een opzegging niet in de weg. Dit is wat cao-partijen hebben gedaan in artikel 1.6 lid 2 van de cao PO. Naar het oordeel van de Hoven was op grond van het Overgangsrecht WWZ, artikel 7:668a oud BW en de afwijking daarvan zoals opgenomen in artikel 3.5 van de cao PO 2014-2015 dus van toepassing tot uiterlijk 1 juli 2016.
Overigens leidde deze conclusie in Arnhem-Leeuwarden niet tot de slotsom dat sprake was van een tijdelijk contract. Dit kwam doordat er na een benoeming voor vervanging opnieuw een tijdelijk contract is aangeboden terwijl er geen sprake was van een grond voor tijdelijkheid. Op grond van artikel 3.1 lid 2 van de cao PO 2014-2015 had dit dan moeten leiden tot een contract voor onbepaalde tijd. In Den Bosch is men ook nog niet klaar. Daar zijn de feiten naar het oordeel van het Hof nog onvoldoende helder en wordt dus nog doorgeprocedeerd. Aan de uitleg van het overgangsrecht in de periode tussen 1 juli 2015 en 1 juli 2016 hoeven we echter na deze uitspraken niet meer te twijfelen.
De PO-raad (de werkgeversorganisatie in het primair onderwijs) heeft het hoger beroep in Den Bosch ondersteund en heeft zich daarbij door ons kantoor laten adviseren.