Hier en daar wordt wel gesuggereerd dat het vanaf 1 januari 2019 lastig gaat worden om in het primair onderwijs een beëindigingsovereenkomst te sluiten en de kosten van wettelijke en bovenwettelijke werkloosheidsuitkeringen toch ten laste van het Participatiefonds te brengen. Volgens ons valt dat wel mee. De al jarenlang bestaande praktijk om eerst een beëindigingsovereenkomst te sluiten, dan een pro forma ontbinding te realiseren en tenslotte op die grond met vrijwel 100% kans op succes een vergoedingsverzoek te doen is volgend jaar verleden tijd. En terecht. Wij hebben nooit begrepen waarom het Participatiefonds deze gang van zaken accepteerde. Maar als werkgever en werknemer in plaats daarvan een beëindigingsovereenkomst sluiten en werknemer verklaart (1) dat een gesprekkencyclus is gevoerd, (2) dat herplaatsing bij werkgever zelf niet mogelijk is en (3) dat voldoende is gedaan aan outplacement of daarmee vergelijkbare activiteiten vergoedt het Participatiefonds ook gewoon. In het openbaar onderwijs gaat dat overigens al jaren zo omdat een ambtelijke aanstelling nu eenmaal niet kan worden ontbonden.
Uit een brief van Minister Slob aan de Tweede Kamer van 6 november 2018 blijkt dat dat met ingang van 1 augustus 2020 wel anders gaat worden. Besturen betalen dan altijd tenminste 10% van de kosten van werkloosheidsuitkeringen zelf. Als het gaat om (1) een bedrijfseconomisch ontslag met toestemming van UWV of waar volgens het Participatiefonds voldoende grond voor is, (2) ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter (bedoeld is kennelijk: op tegenspraak) of (3) de beëindiging van een tijdelijke vervangingsbaan blijft het daar ook bij. Als het echter gaat (1) om een beëindigingsovereenkomst op andere dan bedrijfseconomische gronden of (2) om de beëindiging van een ander tijdelijk contract dan een vervangingsbaan gaat 50% van de kosten van de werkloosheidsuitkering voor rekening van het schoolbestuur komen.
Met dat tweede beogen de Minister en sociale partners meer vaste banen te realiseren. Net als bij de aanscherping van de ketenregeling in het kader van de Wet Werk en Zekerheid in 2015 zal het effect waarschijnlijk precies omgekeerd zijn. Met name werknemers met een lange onderwijscarrière elders zullen geen kans meer maken op een tijdelijk contract bij een andere primair onderwijswerkgever omdat de potentiële kosten van een beëindiging veel te hoog zijn. De uitkering wordt namelijk altijd toegerekend aan de laatste werkgever.
Dat de Minister en sociale partners de beëindigingsovereenkomst willen beperken zal de juridisering van arbeidsconflicten in de hand werken. Waar het Participatiefonds toch echt een oplossing voor zal moeten vinden is de schikking ter zitting. Het gebeurt namelijk nog steeds regelmatig dat partijen tijdens de mondelinge behandeling en meestal na enige aandrang van de kantonrechter een schikking bereiken die resulteert in een beëindiging. Het zou niet de bedoeling van de Minister en sociale partners moeten zijn dit ook onmogelijk te maken.